Bevoegdheden BOA’s
Naast de politie zijn er ook nog zogenoemde buitengewoon opsporingsambtenaren, vaak kortweg BOA’s genoemd, die in dienst kunnen zijn bij de politie of een overheids- of particuliere organisatie zoals Natuurmonumenten. Voordat een opsporingsambtenaar gebruik mag maken van opsporingsbevoegdheden moet normaal gesproken eerst sprake zijn van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit. Dit vermoeden van schuld aan een strafbaar feit moet uit feiten of omstandigheden voortvloeien
(artikel 27 Wetboek van strafvordering). Op grond van het straf(proces)recht zou een opsporingsambtenaar iemand, zonder regeling, dus niet naar zijn visdocumenten mogen vragen als er geen redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit is. Dit is onwenselijk, want je kan aan een visser immers niet zien of deze wel of niet de juiste documenten heeft en of deze zich aan de wettelijke regels en voorwaarden van de toestemming (vergunning) houdt.
De Visserijwet 1963 kent opsporingsambtenaren daarom uitdrukkelijk een aantal belangrijke bevoegdheden toe met betrekking tot vissers (sport- én beroepsvissers). Er zijn een aantal bevoegdheden die altijd mogen worden toegepast, ook zonder enig vermoeden van schuld. Artikel 55 van de Visserijwet 1963 bepaalt namelijk dat een visser verplicht is om op eerste vordering van een opsporingsambtenaar: